Puberen in je partnerrelatie
Een jaar of wat terug informeerde ik bij mijn collega naar haar vakantie. Na een eerst opgewekt verhaal volgde al snel de wat minder rooskleurige editie. De Pyreneeën zijn mooi, het weer was goed en de natuur was indrukwekkend. Mooie stadjes ook. ‘Maar wat voor moois er ook was, onze dochter wist ons elke dag duidelijk te maken dat het voor haar niet gehoeven had. Zij had hier niet naar toe gewild, had niet om deze camping gevraagd en zeker niet om deze ouders en deze broer’.
Ik dacht hieraan omdat binnenkort weer al die verhalen over ‘hoe komen wij kerst door met onze familie’ zullen verschijnen. Zelf heb ik ook pubers. En op niet mis te verstane wijze maken zij mij duidelijk het eten niet lekker te vinden, dat de gespreksonderwerpen saai zijn, dat de muziek die ik opzet niet hun muziek is en dat het met de feestdagen ook wel niet veel zal zijn. Als ze enthousiast zijn zeggen ze: ‘het ging wel’.
Toen ik dat vroeger bij anderen zag, dacht ik altijd: hoe hou je dit vol? Mijn vingers jeukten. Het liefst had ik mij er even mee bemoeid. Ik zag dan ook sterk op tegen ouderschap van pubers. Maar het gekke is, als mijn kinderen in zo’n negatieve mood zitten, zit ik meestal nergens mee. Ik jen wat terug, geef ruimte om even aan de strakke regie te ontsnappen en als ik het echt zat ben ga ik zelf even weg of stuur hen even uit mijn ogen. Daarna praten we even bij en kan ik meestal over gaan tot de orde van de dag.
Pubers vallen wel mee. Maar partners. Dat is pas lastig. Die rituele stress voorafgaand aan het bezoek. De ogen die mijn kleding en lijf doorlopen, speurend naar ongerechtigheden. Dat ‘zou je niet nog even je nagels doen’. Of die opmerkingen over de hoeveelheden eten op de uit te serveren borden, terwijl ik daar zelf ook mijn twijfels bij heb. En dan zit je met zijn allen aan tafel, ziet mijn vrouw dat mijn zwager moeite heeft met het vetrandje rond de procureurrollade. Zegt ze: ‘de rollade is wel wat vet dit jaar.’ Natuurlijk, ze doet het voor mijn zwager. Ik weet het.
Soms voel je je opeens weer even puber. Niet ten opzichte van je kinderen, maar vooral in je relatie met je partner (of je ouders). Heb je zin om te zeggen: ‘Ik vind je gewoon niet leuk. Eigenlijk is alles aan jou stom’. En als je dan in de spiegel kijkt heb je de neiging om hetzelfde te zeggen. Mishagen aan alles en iedereen, meestal uitgezonderd je eigen kinderen. Want gek genoeg kan ik daar oneindig veel van hebben.
Beetje dollen, teugels wat laten vieren, even met rust laten, uit de weg gaan, een grens stellen en tot slot een goed gesprek. Dat werkt meestal bij pubers. Bij puberale partners en ouders wellicht ook.
En als ik in de spiegel kijk lukt het soms het puberale in mijzelf te zien. Dan breekt al gauw een licht vrolijk en beschaamd grinniken door, draai ik mij om en begin opnieuw. Want gezelligheid maak je in eerste instantie zelf door de manier waarop je naar je zelf en je omgeving kijkt. De les die pubers aan het leren zijn.